Het verbod op het doden van bepaalde huisdieren

Sinds 1 juli 2014 is het Besluit houders van dieren in werking getreden. Veel dierenwelzijnsorganisaties leggen bij het berichten hierover de nadruk op het nieuwe verbod op het zelf doden van honden, katten en ganzen. Ook spreken zij van een gat in de wet waardoor het doden van dieren eerder niet strafbaar zou zijn. In deze blog zal ik kort ingaan op dit nieuwe besluit.

Allereerst is er natuurlijk in het besluit meer geregeld dan alleen een verbod op het zelf doden van honden, katten en ganzen. Sterker nog, op de overheidswebsite zie je in eerste instantie niets over dit verbod staan. Maar in principe is dit ook weinig nieuws. In artikel 43 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) was namelijk al eerder een voorzet gegeven. Dit artikel bepaalde dat het verboden is om dieren te doden in andere dan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, maar dit artikel is nooit in werking getreden omdat er geen consensus bestond over wanneer het verboden zou moeten zijn om dieren te doden en er ook gerede twijfel bestond over de handhaafbaarheid van zo’n verbod.

Voor 1 juli bestonden er natuurlijk wel al regels omtrent het doden van dieren, namelijk het Besluit doden van dieren dat een uitwerking vormde van artikel 44 GWWD. Zo stond er in artikel 3 van dit besluit dat bij het doden van zoogdieren, reptielen, amfibieën en vogels “de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden” bespaard moet worden. Het is en was dus niet toegestaan om deze dieren met grof geweld te doden. Ook diende het doden van dieren te gebeuren door personen “die nodige kennis en vaardigheden bezitten om de taken humaan en doeltreffend uit te voeren”. Voor de volledige tekst van artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 Besluit doden van dieren (die inmiddels is vervallen) zie het uitklapmenu hieronder.

Artikelen 2, 3, 4, 5 en 6 Besluit doden van dieren (vervallen)


Artikel 2
1. Als soorten en categorieën van dieren als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet worden aangewezen zoogdieren, reptielen, amfibieën en vogels.

Artikel 3
Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden bespaard.

Artikel 4
1. Het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt uitgevoerd door personen die de nodige kennis en vaardigheden bezitten om de taken humaan en doeltreffend uit te voeren.
2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regelen stellen ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde kennis en vaardigheden.

Artikel 5
Een dier wordt gedood door toepassing van een:
a. dodingsmethode die onmiddellijk na aanvang van de dodingshandeling leidt tot de dood van het dier,
b. dodingsmethode die zonder onaanvaardbare opwinding of pijn leidt tot bewusteloosheid, gevolgd door de dood vóórdat de bewusteloosheid is geweken, of
c. bedwelmingsmethode die zonder onaanvaardbare opwinding of pijn leidt tot bewusteloosheid, gevolgd door een dodingshandeling die leidt tot de dood vóórdat de bewusteloosheid is geweken.

Artikel 6
Artikel 5 is niet van toepassing indien een dier gedood moet worden:
a. ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier;
b. ter beëindiging van ondraaglijk lijden van het dier.

Kortom: de situatie was niet zo slecht gesteld als bepaalde dierenwelzijnsorganisaties ons willen doen geloven.

Artikel 2.10. Doden van dieren
1. Het is verboden om dieren behorend tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën te doden, behoudens in gevallen waarin een dier wordt gedood voor de bedrijfsmatige productie van dierlijke producten of in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Artikel 2.10 van de Wet dieren bepaalt dat het slechts in aangewezen gevallen is toegestaan om bepaalde diersoorten te doden. De uitwerking hiervan vinden we in de artikelen 1.9 en 1.10 van het Besluit houders van dieren.

Artikel 1.9. Toepassingsbereik
Als diercategorieën als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de wet worden aangewezen ganzen, honden en katten.

Artikel 1.10. Gevallen waarin dieren mogen worden gedood
Als gevallen als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de wet worden aangewezen gevallen waarin:
a. een dier wordt gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier;
b. een dierenarts heeft vastgesteld dat doden in het belang van het dier is;
c. dat doden bij of krachtens enig wettelijk voorschrift of ingevolge een EU-verordening is voorgeschreven;
d. een dier wordt gedood ter beëindiging van ondraaglijk lijden van het dier;
e. een dier wordt gedood vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken.

Dat reden dat artikel 1.9 ook ganzen noemt is vanwege het gebruik om ganzen te onthoofden tijdens het carnaval. Hieronder vallen trouwens niet in het wild levende ganzen, zoals ook al wordt vermeld in de nota van toelichting bij dit besluit:

Nota van toelichting bij Besluit houders van dieren
Het verbod om dieren te doden zoals dat is opgenomen in artikel 2.10, eerste lid van de wet, geldt uitsluitend voor gehouden dieren. Dit betekent dat het verbod om ganzen te doden niet ziet op in het wild levende ganzen. Het doden van wilde ganzen is gereguleerd op grond van de Flora- en faunawet, voor zover het schadebestrijding betreft, en de Jachtwet.

De vraag is echter in hoeverre hier sprake is van symboolwetgeving. Men heeft er voor gekozen om het verbod om dieren te doden vooralsnog te beperken tot ganzen, honden en katten, zodat “ervaring kan worden opgedaan met het opstellen van gevallen waarin het doden is toegestaan en de handhaafbaarheid van het verbod”.

Artikel 8.11. Strafbaarstelling
1. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen […] 2.10, eerste lid […] zijn misdrijven.

Artikel 8.12. Strafmaat
1. Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen […] 2.10, eerste lid […] worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.

Het doden van dieren in strijd met artikel 2.10 van de Wet dieren is dan wel strafbaar gesteld in artikel 8.11 Wet dieren, maar de vraag is natuurlijk of dit verbod in de praktijk met name bij particulieren wel goed gehandhaafd kan worden. Bij professionele fokkers e.d. zijn er wellicht ruimere mogelijkheden om toe te zien op de naleving van dit nieuwe verbod, maar vooralsnog lijkt dit verbod mij vrij lastig te handhaven. Daarmee wil ik niet direct zeggen dat deze bepaling compleet nutteloos is. Het lijkt veel weg te hebben van symboolwetgeving, maar dat hoeft naar mijn mening niet per definitie een probleem te vormen.

Ik sta alleen wel ietwat sceptisch tegenover het feit dat verschillende dierenwelzijnsorganisaties het verbod graag uitgebreid zouden zien worden met vissen, vogels, konijnen en knaagdieren. Mijn vraag is dan waar de grens ligt. Wat voor de ene persoon een huisdier is, is voor een ander huisdier voedsel. Sommige slangenbezitters kopen op beurzen dode muizen, maar wat nou als zij uit kostenoogpunt zelf hun muizen willen ‘kweken’? Dan hebben we het nog niet eens gehad over de handhaafbaarheid hiervan en om nog maar te zwijgen over het feit dat ritueel slachten “zonder voorafgaande bedwelming” krachtens 2.10 lid 4 Wet dieren nog steeds is toegelaten.

Gerelateerde berichten

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *